
Jurisprudentie
BG5473
Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/959
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/959
Statusgepubliceerd
Indicatie
Artikel 36 WW (terugvordering). Gebrekkige "moederbeslissing" lezen in samenhang met het terugvorderingsbesluit.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/959
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. Bruinsma, werkzaam bij FNV Bouw te Groningen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde: T.R. Vallinga, werkzaam bij het Uwv te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 12 maart 2008 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Werkloosheidswet (WW).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 14 november 2008. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was eisers echtgenote aanwezig. Verweerder is bij gemachtigde verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Eiser ontving tot 22 april 2006 een volledige uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO). Per die datum heeft verweerder deze uitkering ingetrokken en eiser een uitkering op grond van de WW toegekend. Naar aanleiding van een bezwaarprocedure heeft verweerder het intrekkingsbesluit van de WAO-uitkering herroepen en heeft hij eiser vanaf 22 april 2006 ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt beschouwd. Met ingang van 20 februari 2007 heeft verweerder deze WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2 Bij besluit van 2 april 2007 heeft verweerder eiser, in aanvulling op zijn verlaagde WAO-uitkering, vanaf 20 februari 2007 een WW-uitkering toegekend. Maandelijks heeft eiser inkomstenverklaringen aan verweerder gezonden. Op deze verklaringen heeft eiser bij vraag 2: "Hebt u inkomsten genoten zonder hiervoor te hebben gewerkt?" vermeld dat hij een WAO-uitkering ontvangt naar een mate van 15 tot 25%.
1.3 Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hem over de periode van 19 februari 2007 tot en met 23 september 2007 teveel WW-uitkering is uitbetaald tot een bedrag van € 3.730,30 bruto.
Geschil
2.1 Eiser heeft - onder meer en samengevat - aangevoerd dat hem geen enkel verwijt treft ter zake van de fout die verweerder heeft gemaakt. Bovendien was het hem niet duidelijk dat hij een te hoog bedrag aan uitkering ontving en hoefde hem dit niet redelijkerwijs duidelijk te zijn. Hij heeft het bedrag inmiddels wel aan verweerder terugbetaald.
2.2 Verweerder heeft - onder meer en samengevat - gesteld dat in beginsel alle onverschuldigd betaalde uitkering wordt teruggevorderd. Hij heeft zijn besluit gebaseerd op artikel 36, eerste lid, van de WW. Volgens verweerder is er geen sprake van dringende redenen die aanleiding geven om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, als bedoeld in het vierde lid van artikel 36 van de WW. Dat als gevolg van een fout van verweerder te veel aan eiser is uitgekeerd kan niet als een dringende reden worden aangemerkt.
Beoordeling van het geschil
3.1 In artikel 36, eerste lid, van de WW is bepaald dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd. In het vierde lid van artikel 36 van de WW is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3.3 Alvorens te kunnen terugvorderen, moet verweerder een zogenaamde "moederbeslissing" nemen, waaruit blijkt dat er onverschuldigd is betaald. De rechtbank zal daarom eerst de vraag beantwoorden of er zo'n moederbeslissing aanwezig is. Verweerder merkt zijn brief van 5 oktober 2007 als zodanig aan. Deze brief luidt, voor zover van belang:
"Sinds 20 februari 2007 ontvangt u een WW-uitkering. Nu blijkt dat u een te hoog bedrag ontving. De reden hiervan is dat tot op heden uw WAO-uitkering niet op WW-uitkering werd gekort. Het bedrag waar u geen recht op had, vorderen wij van u terug. U ontvangt hierover nog bericht. Bent u het er niet mee eens? Wacht dan met reageren. U krijgt namelijk nog een officiële beslissing van ons. Tegen die beslissing kunt u dan bezwaar maken."
3.4 Uit deze brief blijkt niet uitdrukkelijk van een herziening van eisers WW-uitkering. Wel kan deze brief zo gelezen worden dat hem een terugvordering te wachten staat in verband met teveel betaalde WW-uitkering. Bovendien zou uit de context van deze brief kunnen worden afgeleid dat als eiser het met de terugvordering niet eens is, hij met reageren moet wachten, omdat hij nog een beslissing krijgt. Een bezwaarclausule ontbreekt in deze brief.
3.5 Vervolgens heeft verweerder eiser op 10 oktober 2007 het primaire terugvorderingsbesluit gezonden, waarin wordt verwezen naar de brief van 5 oktober 2007, met de woorden, voor zover van belang:
"In onze brief van 5 oktober 2007 hebben wij u laten weten dat u niet volledig recht had op de aan u betaalde WW-uitkering."
3.6 Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de brieven van 5 en 10 oktober 2007, in samenhang met elkaar gelezen, wel worden afgeleid dat verweerder eerst op 5 oktober 2007 een moederbeslissing heeft afgegeven waarin hij eisers WW-uitkering heeft herzien en vervolgens bij besluit van 10 oktober 2007 de teveel betaalde uitkering van eiser heeft teruggevorderd. Eiser heeft zich bovendien tot een professioneel gemachtigde gewend, die blijkens het bezwaarschrift kennelijk alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit van 10 oktober 2007. Dit klemt te meer, nu ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de bezwaartermijn tegen het - ondanks de gebrekkige redactie wel als moederbeslissing aan te merken - besluit van 5 oktober 2007 nog niet was verstreken. Noch in bezwaar noch in beroep heeft eiser op zich bestreden dat hij teveel WW-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarmee vast dat verweerder eiser over de periode van 19 februari 2007 tot en met 23 september 2007 onverschuldigd een bedrag van € 3.730,30 aan WW-uitkering heeft uitbetaald.
3.7 Eiser doet een beroep op het bepaalde in de "Beleidsregels schorsing en opschorting, intrekking en herziening uitkering 2006" (Beleidsregels van 17 oktober 2006, Stcrt. 230) van verweerder, waarin is bepaald dat indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. Deze Beleidsregels hebben echter geen betrekking op terugvordering, maar op de dag met ingang van welke een uitkering met terugwerkende kracht wordt ingetrokken of herzien.
3.8 Voorts is verweerder op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW verplicht om het onverschuldigd betaalde terug te vorderen, ook al heeft hij zelf een fout gemaakt en ook al kon het eiser redelijkerwijs niet duidelijk zijn geweest dat hij teveel uitkering ontving. Verder volgt de rechtbank verweerder in diens standpunt dat de door hem gemaakte fout, die hij uitdrukkelijk heeft toegegeven, geen dringende reden is als bedoeld in het vierde lid van artikel 36 van de WW. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt namelijk dat er slechts sprake is van zo'n dringende reden, als door de terugvordering voor de betrokkene onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Er moet dus wel iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn (Memorie van Toelichting, TK 1994-1995, 23 909, nr. 3, blz. 68). Van zulke dringende redenen is de rechtbank niet gebleken.
3.9 Verweerder heeft zich dan ook terecht en op goede gronden verplicht geacht om tot terugvordering over te gaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 27 november 2008, in tegenwoordigheid van mr. J. Dijkstra als griffier.
w.g. J. Dijkstra
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.